Niederländisch Deutsch (hat) etw. auf Papier gebracht

Deutsch	Niederländisch	Kategorie	Typ
etw. auf Papier bringen irreg. etw. auf Papier bringen brachte etw. auf Papier (hat) etw. auf Papier gebracht	iets op de papier stellen (hat) iets op de paier gesteld		Verb
gebracht	gebracht
▶Konjugieren haben (hat) gehabt	hebben (hat) gehad		Verb
in Umlauf bringen irreg. in Umlauf bringen brachte in Umlauf (hat) in Umlauf gebracht	in roulatie brengen (had) in roulatie gebracht		Verb
Rekruten ausheben irreg. Rekruten ausheben hob Rekruten aus (hat) Rekruten ausgehoben	rekruten oproepen riep rekruten op (hat) rekruten oproepen	militMilitär	Verb
versprühen versprühte (hat) versprüht	verspreiden verspreid		Verb
flöten flötete (hat) geflötet	fleuten		Verb
sich ergeben irreg. sich ergeben ergab sich (hat) sich ergeben	zich overgeven		Verb
kapitulieren kapitulierte (hat) kapituliert	zich overgeven		Verb
haben, besitzen hatte, besitzte (hat) gehabt, besessen (besitzt)	hebben heben (hat) gehad		Verb
jemanden etwas zur Verfügung stellen ... stellen stellte ... (hat) ... gestellt	iem iets beschikbaar stellen (hat) gesteld		Verb
etw. für unwahrscheinlich halten hielt etwas für unwahrscheinlich (hat) etwas für unwahrscheinlich gehalte	iets als onwaarschijnlijk stellen (had) iets als onwaarschijnlijk gesteld		Verb
achtete auf	sloeg acht op
auf Niederländisch	in het Nederlands
ziehe auf	opwind
achtet auf	acht slaat op
achte auf	acht sla op
achten auf	acht slaan op
abrunden auf	afronden op
bestehen auf	aandringen op
sich wiederholen wiederholte sich (hat) sich wiederholt	in herhalingen vervallen		Verb
auf einmal	opeens
ausgerichtet auf	gericht op
in, auf	op
pass auf	let op
auf Wiedersehen	tot kijk
hör auf	schei uit
beschränken auf	beperken tot
auf immer	voor altijd
Auf Wiedersehen!	Tot ziens!
auf Deutsch	in het Duits
antworten auf	antwoorden op
achtgeben auf	letten op
sich unterscheiden unterschied sich (hat) sich unterschieden	zich onderscheiden		Verb
underscheiden irr. unterscheiden unterschied (hat) unterschieden	onderscheiden		Verb
er hat	hij heeft
Abneigung hat	de pest in heeft
sie hat	zij heeft
Antwort f	hat antwoort		Substantiv
sich unterwerfen irreg. sich unterwerfen unterwarf sich (hat) sich unterworfen	zich overgeven		Verb
nicht sprechen können irreg. übertragen nicht sprechen können konnte nicht sprechen (hat) nicht sprechen können	spraak missen		Verb
die Regel aufstellen stellte die Regel auf (hat) als Regel aufgestellt	als regel stellen (had) als regel gesteld		Verb
auf einem Campingplatz m	op een camping		Substantiv
gespannt sein auf	benieuwd zijn op
auf ähnliche Weise	op gelijksoortige wijze
für, vor, auf	voor
er paßt auf	hij let op
prat gaan op	stolz sein auf
auf dem Weg	op weg
hat gestern geheiratet	is gisteren getrouwd
auf der Post	bij de post
legen auf, belegen	beleggen
auf dem Postamt	op het postkantoor
Feingefühl entwickeln entwickelte Feingefühl (hat) Feingefühl entwickelt	fijngevoel ontwikkelen ontwikkelde fijngevoel (had) fijngevoel ontwikkeld		Verb
Forderungen stellen stellte Forderungen (hat) Forderungen gestellt	eisen stellen eisen stellen		Verb
Geschichte schreiben schrieb Geschichte (hat) Geschichte geschrieben	geschiedenis maken maakte geschiedenis (had) geschiedenis gemaakt		Verb
Anstalten machen machte Anstalten (hat) Anstalten gemacht	aanstalten maken maakte aanstalten (had) anstalten gemaakt		Verb
Bedingungen stellen stellte Bedingungen (hat) Bedingungen gestellt	voorwaarden stellen (had) voorwaarden gesteld		Verb
sich freuen auf	zich verheugen op