Niederländisch Deutsch (hat) iets op de paier gesteld

Deutsch	Niederländisch	Kategorie	Typ
etw. auf Papier bringen irreg. etw. auf Papier bringen brachte etw. auf Papier (hat) etw. auf Papier gebracht	iets op de papier stellen (hat) iets op de paier gesteld		Verb
jemanden etwas zur Verfügung stellen ... stellen stellte ... (hat) ... gestellt	iem iets beschikbaar stellen (hat) gesteld		Verb
Rekruten ausheben irreg. Rekruten ausheben hob Rekruten aus (hat) Rekruten ausgehoben	rekruten oproepen riep rekruten op (hat) rekruten oproepen	militMilitär	Verb
▶Konjugieren haben (hat) gehabt	hebben (hat) gehad		Verb
etw. für unwahrscheinlich halten hielt etwas für unwahrscheinlich (hat) etwas für unwahrscheinlich gehalte	iets als onwaarschijnlijk stellen (had) iets als onwaarschijnlijk gesteld		Verb
Bedingungen stellen stellte Bedingungen (hat) Bedingungen gestellt	voorwaarden stellen (had) voorwaarden gesteld		Verb
jemanden etwas übergeben irreg. / aushändigen jmdn. etw. übergeben / aushändigen übergab ... / händigte jmdn. etwas aus (hat) ... übergeben / ausgehändigt	iem iets ter hand stellen iem iets ter hand stellen (had) ... gesteld		Verb
an der Ecke	op de hoek
am fünfzehnten	op de vijftiende
Abneigung hat	de pest in heeft
nach dem Takt	op de maat
etwas / jemanden an die Stelle setzen von ... setzen setzte ... (hat) gesetzt	iets / iem in de plaats stellen van iets / iem in de plaats stellen van		Verb
etwas	iets
in, auf	op
versprühen versprühte (hat) versprüht	verspreiden verspreid		Verb
flöten flötete (hat) geflötet	fleuten		Verb
der, die, das	de
sich ergeben irreg. sich ergeben ergab sich (hat) sich ergeben	zich overgeven		Verb
kapitulieren kapitulierte (hat) kapituliert	zich overgeven		Verb
eine Frist setzen setzte eine Frist (hat) eine Frist gesetzt	een termijn stellen (had) een termijn gesteld		Verb
haben, besitzen hatte, besitzte (hat) gehabt, besessen (besitzt)	hebben heben (hat) gehad		Verb
zur Regel machen machte zur Regel (hat) zur Regel gemacht	als regel stellen (had) als regel gesteld		Verb
in den Vordergrund treten	op de voorgrond treden
nach der Uhr sehen	op de klok kijken
den Sieg erringen über	de overwinning behalen op
betonen	de nadruk leggen op		Verb
am falschen Ort	op de verkeerde plaats
die Regel aufstellen stellte die Regel auf (hat) als Regel aufgestellt	als regel stellen (had) als regel gesteld		Verb
etwas an die Tafel schreiben	iets op het bord schrijven
der zweitjüngste	op één na de jongste
die Nachfrage nicht befriedigen können ... können konnte ... (hat) ... können	niet aan de vraag kunnen voldoen		Verb
etwas dagegen haben	er iets op tegen hebben
▶Dekl. Urlaub m X bestimmt Einzahl Mehrzahl Nominativ der Urlaub die Urlaube Genitiv des Urlaub[e]s der Urlaube Dativ dem Urlaub[e] den Urlauben Akkusativ den Urlaub die Urlaube	de vakantie		Substantiv
Kachel f	de tegel		Substantiv
der kunde	de klant
Schranke f	de beperking		Substantiv
▶ Laden m	de winkel		Substantiv
Versuch m	de poging		Substantiv
Dämmerung f	de schemering		Substantiv
Pfanne f	de koekepan		Substantiv
Tiegel m	de smeltkroes		Substantiv
Backofen m	de oven		Substantiv
kommst	de kommst
Notwehr f	de noodweer		Substantiv
Altertum n	de oudheid		Substantiv
Mutwille m	de baldadigheid		Substantiv
Mühe f	de moeite		Substantiv
die böse Absicht	de moedwil
Moder m	de verrotting		Substantiv
Schlamm m	de modder		Substantiv
Ärger m	de wrevel		Substantiv
Botschaft f	de ambassade		Substantiv
Monat m	de maand		Substantiv
Schreiber m	de klerk		Substantiv
▶ Fieber n	de koorts		Substantiv
▶ Zimmer n	de kamers		Substantiv
Öffnungszeiten f	de openingstijden		Substantiv
Scheidewand f	de scheidsmuur		Substantiv
Stockwerk m	de verdieping		Substantiv