Niederländisch Deutsch (hat) etwas für unwahrscheinlich gehalte

Deutsch	Niederländisch	Kategorie	Typ
etw. für unwahrscheinlich halten hielt etwas für unwahrscheinlich (hat) etwas für unwahrscheinlich gehalte	iets als onwaarschijnlijk stellen (had) iets als onwaarschijnlijk gesteld		Verb
▶Konjugieren haben (hat) gehabt	hebben (hat) gehad		Verb
▶ für	voor		Präposition
halten für	houden voor
für ihn	voor hem
wat een	was für
Tag für Tag	dag aan dag
für uns	voor ons
für immer	voor altijd
für mich	voor mij
jemanden etwas zur Verfügung stellen ... stellen stellte ... (hat) ... gestellt	iem iets beschikbaar stellen (hat) gesteld		Verb
für das Kind	voor het kind
für moderne Kunst	voor moderne kunst
für zwei Personen	voor twee personen
ein für allemal	eens en voor al
für gleichlautende Abschrift	voor eensluidend afschrift
Was für eine	Wat voor
für, vor, auf	voor
sich interessieren für	belangstellen in
Rekruten ausheben irreg. Rekruten ausheben hob Rekruten aus (hat) Rekruten ausgehoben	rekruten oproepen riep rekruten op (hat) rekruten oproepen	militMilitär	Verb
versprühen versprühte (hat) versprüht	verspreiden verspreid		Verb
etwas	iets
sich ergeben irreg. sich ergeben ergab sich (hat) sich ergeben	zich overgeven		Verb
kapitulieren kapitulierte (hat) kapituliert	zich overgeven		Verb
flöten flötete (hat) geflötet	fleuten		Verb
haben, besitzen hatte, besitzte (hat) gehabt, besessen (besitzt)	hebben heben (hat) gehad		Verb
Balsam m für die Seele	balsem voor de ziel
Das ist für mich	dat is voor mij
Staatssekretär m für europäische Angelegenheiten	staatssecretaris Europese Zaken
Im neuen Geschäft gab es für jeden etwas.	In de nieuwe winkel was er voor elk wel wat wils.
man hält ihn für verrückt	hij wordt voor gek versleten
seinem, seinen (Abk. für: zijn)	z'n
so etwas	zoiets
etwas Prachtvolles	iets prachtigs
etwas Neues	wat nieuws
so etwas	zo iets
etwas erfahren	te weten kommen
Abneigung hat	de pest in heeft
Antwort f	hat antwoort		Substantiv
sich wiederholen wiederholte sich (hat) sich wiederholt	in herhalingen vervallen		Verb
underscheiden irr. unterscheiden unterschied (hat) unterschieden	onderscheiden		Verb
nicht sprechen können irreg. übertragen nicht sprechen können konnte nicht sprechen (hat) nicht sprechen können	spraak missen		Verb
sich unterscheiden unterschied sich (hat) sich unterschieden	zich onderscheiden		Verb
sich unterwerfen irreg. sich unterwerfen unterwarf sich (hat) sich unterworfen	zich overgeven		Verb
er hat	hij heeft
sie hat	zij heeft
etw. auf Papier bringen irreg. etw. auf Papier bringen brachte etw. auf Papier (hat) etw. auf Papier gebracht	iets op de papier stellen (hat) iets op de paier gesteld		Verb
er hat etwas freundliches an sich	hij heeft iets vriendelijks over zich
etwas / jemanden an die Stelle setzen von ... setzen setzte ... (hat) gesetzt	iets / iem in de plaats stellen van iets / iem in de plaats stellen van		Verb
Was für ein regnerisches Wetter und kalt!	Wat een regenachtig weer en koud!
Vielen Dank schon jetzt für deine Unterstützung!	Bedankt bij voorbaat voor je steun!
was für albernes Zeug redest du da	wat voor geks zeg je daar
Geschichte schreiben schrieb Geschichte (hat) Geschichte geschrieben	geschiedenis maken maakte geschiedenis (had) geschiedenis gemaakt		Verb
oder so etwas	of zo
zufrieden mit etwas	tevreden met iets
Bedürfnis nach etwas	behoefte aan iets
Forderungen stellen stellte Forderungen (hat) Forderungen gestellt	eisen stellen eisen stellen		Verb
Stilgefühl entwickeln entwickelte Stilgefühl (hat) Stilgefühl entwickelt	stijlgevoel ontwikkelen stilgevoel ontwikkelen ontwikkelde stijlgevoel (had) stijlgevoel ontwikkeld		Verb
Anstalten machen machte Anstalten (hat) Anstalten gemacht	aanstalten maken maakte aanstalten (had) anstalten gemaakt		Verb