Niederländisch Deutsch übergab ... / händigte jmdn. etwas aus

Deutsch	Niederländisch	Kategorie	Typ
jemanden etwas übergeben irreg. / aushändigen jmdn. etw. übergeben / aushändigen übergab ... / händigte jmdn. etwas aus (hat) ... übergeben / ausgehändigt	iem iets ter hand stellen iem iets ter hand stellen (had) ... gesteld		Verb
etwas	iets
▶ ▶ aus	uit
etwas Prachtvolles	iets prachtigs
aus Gold	van goud
von, aus	vanuit
so etwas	zoiets
Dekl. Hummelnestmotte -n f X bestimmt Einzahl Mehrzahl Nominativ die Hummelnestmotte die Hummelnestmotten Genitiv der Hummelnestmotte der Hummelnestmotten Dativ der Hummelnestmotte den Hummelnestmotten Akkusativ die Hummelnestmotte die Hummelnestmotten Parasit aus der Sichtweise einer Hummel, Insekten	hommelnestmot -s f	zooloZoologie	Substantiv
etwas Neues	wat nieuws
so etwas	zo iets
etwas erfahren	te weten kommen
etwas dagegen haben	er iets op tegen hebben
aus den Niederlanden	uit Nederland
davon, von, aus	van
Stiefel (aus) Leder	leren laarzen
ich komme aus	ik kom uit
aus tiefster Seele	uit het diepst van zijn hart
aus der Luft	van uit de lucht
mich interessiert etwas	ik stel belang in iets
Bedürfnis nach etwas	behoefte aan iets
zufrieden mit etwas	tevreden met iets
oder so etwas	of zo
etwas mehr Zeit	wat meer tijd
an etwas herangehen	aanpakken
über etwas verfügen	beschikken over
bestehen, etwas schaffen	slagen
aus dem Spiel lassen	erbuiten laten
aus dem Hause sein	het huis uit zijn
aus Liebe zur Kunst	uit liefde voor de kunst
Rekruten ausheben irreg. Rekruten ausheben hob Rekruten aus (hat) Rekruten ausgehoben	rekruten oproepen riep rekruten op (hat) rekruten oproepen	militMilitär	Verb
etwas zu tun haben	iets te doen hebben
möchtest du etwas trinken	wil je iets drinken
Kommst du aus Deutschland?	Kom je uit Duitsland?
Darf ich etwas fragen	Mag ik iets vragen
da ist etwas los	daar valt wat te beleven
Trinken Sie etwas mit?	Drinkt u een borrel mee?
etw. für unwahrscheinlich halten hielt etwas für unwahrscheinlich (hat) etwas für unwahrscheinlich gehalte	iets als onwaarschijnlijk stellen (had) iets als onwaarschijnlijk gesteld		Verb
etwas später, kurz darauf/danach	even later, iets later
etwas an die Tafel schreiben	iets op het bord schrijven
Bitte sprechen Sie etwas langsamer	Spreekt u wat langzamer alstublieft
Haben Sie etwas zu verzollen?	Hebt u iets aan te geven?
er sieht nicht gut aus	hij ziet er niet goed uit
kennen Sie sich hier aus	bent u hier bekend
jemanden etwas zur Verfügung stellen ... stellen stellte ... (hat) ... gestellt	iem iets beschikbaar stellen (hat) gesteld		Verb
Ich komme aus Österreich. Herkunft, Ländernamen	Ik kom uit Oostenrijk.
an etwas appelieren; etwas in Anspruch nehmen	een beroep doen op
er hat etwas freundliches an sich	hij heeft iets vriendelijks over zich
aus der Not eine Tugend machen	van de nood een deugd maken
verwirren zersplittern zersplitterte (hat) zersplittert deconcentreren {Verb}: I. dekonzentrieren / zerstreuen, zersplittern, auflösen, verteilen; II. verwirren, beunruhigen, jmdn. aus der Fassung bringen;	deconcentreren deconcentreerde had deconcentreerd		Verb
zerstreuen zerstreute (hat) zerstreut deconcentreren {Verb}: I. dekonzentrieren / zerstreuen, zersplittern, auflösen, verteilen; II. verwirren, beunruhigen, jmdn. aus der Fassung bringen;	deconcentreren deconcentreerd had deconcentreerd		Verb
etwas / jemanden an die Stelle setzen von ... setzen setzte ... (hat) gesetzt	iets / iem in de plaats stellen van iets / iem in de plaats stellen van		Verb
Er geht ohne Jacke aus dem Haus!	Hij gaat zonder jas de deur uit!
Hätten Sie noch einen Wunsch? / Wünschen Sie noch etwas?	Had u nog iets gewenst?
auflösen löste auf (hat) aufgelöst deconcentreren {Verb}: I. dekonzentrieren / zerstreuen, zersplittern, auflösen, verteilen; II. verwirren, beunruhigen, jmdn. aus der Fassung bringen;	deconcentreren deconcentreerde had deconcentreerd		Verb
Dekl. Kontinuität -en f X bestimmt Einzahl Mehrzahl Nominativ die Kontinuität die Kontinuitäten Genitiv der Kontinuität der Kontinuitäten Dativ der Kontinuität den Kontinuitäten Akkusativ die Kontinuität die Kontinuitäten continuïteit {f}: I. Kontinuität {f} / lückenloser Zusammenhang, Stetigkeit {f}, Fortdauer {f}; ununterbrochener, gleichmäßiger Fortgang von etwas; Gegensatz Diskontinuität;	continuïteit f		Substantiv
Gibt es jetzt noch etwas Warmes zu essen	Kan ik nog warm eten
Sind deine Nachbarn umgezogen? Es sieht so aus.	Zijn jouw buren verhuisd? Het lijkt van wel.
Ich finde diese Flasche Wein schon etwas teuer.	Ik vind deze fles wijn wel wat duur.
Mein Nachbar kennt beinahe jeden aus dem Dorf.	Mijn buurman kent bijna iedereen uit het dorp.