pauker.at

Niederländisch Deutsch übergab ... / händigte jmdn. etwas aus

Übersetze
FilternSeite < >
DeutschNiederländischKategorieTyp
jemanden etwas übergeben irreg. / aushändigen iem iets ter hand stellen Verb
aus uit
etwas iets
etwas Prachtvolles iets prachtigs
aus Gold van goud
so etwas zoiets
von, aus vanuit
etwas Neues wat nieuws
etwas erfahren te weten kommen
so etwas zo iets
davon, von, aus van
Stiefel (aus) Leder leren laarzen
aus tiefster Seele uit het diepst van zijn hart
ich komme aus ik kom uit
aus der Luft van uit de lucht
aus den Niederlanden uit Nederland
etwas dagegen haben er iets op tegen hebben
mich interessiert etwas ik stel belang in iets
Bedürfnis nach etwas behoefte aan iets
zufrieden mit etwas tevreden met iets
oder so etwas of zo
etwas mehr Zeit wat meer tijd
an etwas herangehen aanpakken
über etwas verfügen beschikken over
bestehen, etwas schaffen slagen
aus Liebe zur Kunst uit liefde voor de kunst
Rekruten ausheben irreg. rekruten oproepen militVerb
Kommst du aus Deutschland? Kom je uit Duitsland?
aus dem Hause sein het huis uit zijn
Darf ich etwas fragen Mag ik iets vragen
möchtest du etwas trinken wil je iets drinken
aus dem Spiel lassen erbuiten laten
etwas zu tun haben iets te doen hebben
da ist etwas los daar valt wat te beleven
Trinken Sie etwas mit? Drinkt u een borrel mee?
etw. für unwahrscheinlich halten iets als onwaarschijnlijk stellen Verb
etwas später, kurz darauf/danach even later, iets later
etwas an die Tafel schreiben iets op het bord schrijven
jemanden etwas zur Verfügung stellen iem iets beschikbaar stellen Verb
Haben Sie etwas zu verzollen? Hebt u iets aan te geven?
kennen Sie sich hier aus bent u hier bekend
er sieht nicht gut aus hij ziet er niet goed uit
Bitte sprechen Sie etwas langsamer Spreekt u wat langzamer alstublieft
Ich komme aus Österreich.
Herkunft, Ländernamen
Ik kom uit Oostenrijk.
an etwas appelieren; etwas in Anspruch nehmen een beroep doen op
er hat etwas freundliches an sich hij heeft iets vriendelijks over zich
aus der Not eine Tugend machen van de nood een deugd maken
verwirren
deconcentreren {Verb}: I. dekonzentrieren / zerstreuen, zersplittern, auflösen, verteilen; II. verwirren, beunruhigen, jmdn. aus der Fassung bringen;
deconcentreren Verb
zerstreuen
deconcentreren {Verb}: I. dekonzentrieren / zerstreuen, zersplittern, auflösen, verteilen; II. verwirren, beunruhigen, jmdn. aus der Fassung bringen;
deconcentreren Verb
Hätten Sie noch einen Wunsch? / Wünschen Sie noch etwas? Had u nog iets gewenst?
Er geht ohne Jacke aus dem Haus! Hij gaat zonder jas de deur uit!
etwas / jemanden an die Stelle setzen von iets / iem in de plaats stellen van Verb
auflösen
deconcentreren {Verb}: I. dekonzentrieren / zerstreuen, zersplittern, auflösen, verteilen; II. verwirren, beunruhigen, jmdn. aus der Fassung bringen;
deconcentreren Verb
Dekl. Kontinuität -en
f

continuïteit {f}: I. Kontinuität {f} / lückenloser Zusammenhang, Stetigkeit {f}, Fortdauer {f}; ununterbrochener, gleichmäßiger Fortgang von etwas; Gegensatz Diskontinuität;
continuïteit
f
Substantiv
Gibt es jetzt noch etwas Warmes zu essen Kan ik nog warm eten
Dekl. Stetigkeit -en
f

continuïteit {f}: I. Kontinuität {f} / lückenloser Zusammenhang, Stetigkeit {f}, Fortdauer {f}; ununterbrochener, gleichmäßiger Fortgang von etwas; Gegensatz Diskontinuität;
continuïteit
f
Substantiv
Ich finde diese Flasche Wein schon etwas teuer. Ik vind deze fles wijn wel wat duur.
Sind deine Nachbarn umgezogen? Es sieht so aus. Zijn jouw buren verhuisd? Het lijkt van wel.
Im neuen Geschäft gab es für jeden etwas. In de nieuwe winkel was er voor elk wel wat wils.
Ergebnis ohne Gewähr Generiert am 30.04.2024 19:44:39
neuer EintragEinträge prüfenIm Forum nachfragenandere Quellen Häufigkeit
Ä
  <-- Eingabehilfe einblenden - klicken