Niederländisch Deutsch (hat) eine Frist bestimmt

Deutsch	Niederländisch	Kategorie	Typ
	Adjektiv bestimmt bestimmter am bestimmtesten
Dekl. eine sonderbare Geschichte f X bestimmt Einzahl Mehrzahl Nominativ die sonderbare Geschichte die sonderbaren Geschichten Genitiv der sonderbaren Geschichte der sonderbaren Geschichten Dativ der sonderbaren Geschichte den sonderbaren Geschichten Akkusativ die sonderbare Geschichte die sonderbaren Geschichten	een zonderlinge geschiedenis f		Substantiv
Dekl. eine geerdete Steckdose f X bestimmt Einzahl Mehrzahl Nominativ die geerdete Steckdose die geerdeten Steckdosen Genitiv der geerdeten Steckdose der geerdeten Steckdosen Dativ der geerdeten Steckdose den geerdeten Steckdosen Akkusativ die geerdete Steckdose die geerdeten Steckdosen	een geaard stopcontact f		Substantiv
eine Frist bestimmen bestimmte eine Frist (hat) eine Frist bestimmt	een termijn bestimmen		Verb
▶Konjugieren haben (hat) gehabt	hebben (hat) gehad		Verb
eine Frist setzen setzte eine Frist (hat) eine Frist gesetzt	een termijn stellen (had) een termijn gesteld		Verb
Rekruten ausheben irreg. Rekruten ausheben hob Rekruten aus (hat) Rekruten ausgehoben	rekruten oproepen riep rekruten op (hat) rekruten oproepen	militMilitär	Verb
versprühen versprühte (hat) versprüht	verspreiden verspreid		Verb
flöten flötete (hat) geflötet	fleuten		Verb
sich ergeben irreg. sich ergeben ergab sich (hat) sich ergeben	zich overgeven		Verb
kapitulieren kapitulierte (hat) kapituliert	zich overgeven		Verb
haben, besitzen hatte, besitzte (hat) gehabt, besessen (besitzt)	hebben heben (hat) gehad		Verb
eine schriftliche Frage beantworten beantwortete ... (hat) ... beantwortet	een schriftelijke vraag beantwoorden		Verb
jemanden etwas zur Verfügung stellen ... stellen stellte ... (hat) ... gestellt	iem iets beschikbaar stellen (hat) gesteld		Verb
sich wiederholen wiederholte sich (hat) sich wiederholt	in herhalingen vervallen		Verb
sie hat	zij heeft
underscheiden irr. unterscheiden unterschied (hat) unterschieden	onderscheiden		Verb
sich unterscheiden unterschied sich (hat) sich unterschieden	zich onderscheiden		Verb
er hat	hij heeft
Abneigung hat	de pest in heeft
Antwort f	hat antwoort		Substantiv
sich unterwerfen irreg. sich unterwerfen unterwarf sich (hat) sich unterworfen	zich overgeven		Verb
nicht sprechen können irreg. übertragen nicht sprechen können konnte nicht sprechen (hat) nicht sprechen können	spraak missen		Verb
etw. auf Papier bringen irreg. etw. auf Papier bringen brachte etw. auf Papier (hat) etw. auf Papier gebracht	iets op de papier stellen (hat) iets op de paier gesteld		Verb
eine Niederlage erleiden	een nederlaag lijden
etwa eine Stunde	'n uurtje
eine Bitte erfüllen	aan een verzoek voldoen
eine finanzielle Grundlage	een financiële grondslag
ein, eine, einer	een
eine schöne Stadt	een leuke stadt
eine Tafel Schokolade	een plak chocolade
eine neue Welt	een nieuwe wereld
eine grosse Gefahr	een groot gevaar
Was für eine	Wat voor
bestimmt	bepaald		Adjektiv
Farbe bekennen bekannte Farbe (hat) Farbe bekannt	kleur bekennen		Verb
Anstalten machen machte Anstalten (hat) Anstalten gemacht	aanstalten maken maakte aanstalten (had) anstalten gemaakt		Verb
Stilgefühl entwickeln entwickelte Stilgefühl (hat) Stilgefühl entwickelt	stijlgevoel ontwikkelen stilgevoel ontwikkelen ontwikkelde stijlgevoel (had) stijlgevoel ontwikkeld		Verb
Forderungen stellen stellte Forderungen (hat) Forderungen gestellt	eisen stellen eisen stellen		Verb
bestimmt nicht angenehm	beslist niet aangenaam
Bedingungen stellen stellte Bedingungen (hat) Bedingungen gestellt	voorwaarden stellen (had) voorwaarden gesteld		Verb
Geschichte schreiben schrieb Geschichte (hat) Geschichte geschrieben	geschiedenis maken maakte geschiedenis (had) geschiedenis gemaakt		Verb
Feingefühl entwickeln entwickelte Feingefühl (hat) Feingefühl entwickelt	fijngevoel ontwikkelen ontwikkelde fijngevoel (had) fijngevoel ontwikkeld		Verb
hat damit aufgehört	is er mee opgehouden
hat es geregnet	heeft het geregend
hat gestern geheiratet	is gisteren getrouwd
Stellen Sie sich eine verzögerungsfreie Beschleunigung nach Kurvenfahrten vor.www.zeromotorcycles.com	Uiterst soepel doseren van acceleratiekracht terwijl je uit een bocht komend het gas opent.www.zeromotorcycles.com
eine(r, -n), eins	eentje
du bist eine Süße	je bent een schat(je)
eine gute Partie sein	een goede partij zijn
Abonnement auf eine Zeitung	abonnement op een krant
ein Mantel, eine Jacke	een jas
in eine Strasse abbiegen	een straat inslaan
eine schwere Sprache haben	een zware spraak hebben
Wir kommen bestimmt wieder.	We komen vast nog eens langs.
in Umlauf bringen irreg. in Umlauf bringen brachte in Umlauf (hat) in Umlauf gebracht	in roulatie brengen (had) in roulatie gebracht		Verb
Was hat er an?	wat heeft hij aan?
wer es getan hat	wie het gedaan heeft
er sie es hat	hij/zij/het heeft
die Sprache missen misste die Sprache (hat) die Sprache gemisst	spraak missen		Verb