pauker.at

Niederländisch German vocabulary trainer

Lek.1
DeutschNiederländischSupplyLevelremove
1. gerecht 2. richtig 3. gerade, eben juist
aber maar
abgeschlossen, verschlossen gesloten
alle(s) allemaal
ansehen,betrachten,beobachten bekijken
arbeiten werken
Auf Wiedersehen! Tot ziens!
aus uit
bei bij
besser beter
da, dort daar
danach daarna
Danke bedankt
danke schön (du) dank je wel
danke schön (Sie) dank u wel
dann dan
davon, von, aus van
die Ankunft, das Eintreffen de aankomst
dürfen, sollen, mögen mogen
einander, sich (gegenseitig), schlüssig o. ä., (Syn.: mekaar) elkaar
einfüllen/einsetzen invullen
einmal eens
Frage de vraag
Frau mevrouw
Freund de vriend
Freundin de vriendin
ganz (schön) heel (erg)
ganz, sehr heel
Gegend de buurt
gegenüber tegenover
gehen gaan
Guten Abend! Goedenavond!
Guten Morgen! Goedemorgen!
guten Tag, tschüss dag
haben, besitzen hebben
hallo hoi
Haus huis
heißen heten
herr meneer
Herzlich willkommen hartelijk welkom
ich gehe schlafen ik ga slapen
Ich komme aus Österreich.
Herkunft, Ländernamen
Ik kom uit Oostenrijk.
im Büro arbeiten op kantoor werken
immer altijd
in, auf op
in, nach, zu naar
jetzt, nun nu
kennenlernen leren kennen
kommen komen
können kunnen
laufen lopen
lernen leren
lesen lezen
mit met
mit dem Zug met de trein
müde moe
nach Hause naar huis
Nachname de achternaam
nehmen nemen
Niederlande Nederland
Niederländsich Nederlands
noch nog
noch einmal nog eens
oft vaak
schlaf gut welterusten /slaap lekker
schlafen slapen
schon offen al open
schon, wenn auch al
schön, nett leuk
sein zijn
sitzen zitten
sprechen spreken
tschüss! doei!
und en
Urlaub de vakantie
Vorname de vornaam
vorstellen voorstellen
Was wat
welche/r/s welk/e
wer wie
wie hoe
wie schön, wie nett wat leuk
willkommen welkom, graag gezien
wo waar
Wo wohnen Sie? Waar woont u?
woher waar ... vandaan
woher kommst du? waar kom jij vandaan?
wohnen wonen
worüber waarover
zu te
zuhören luisteren
zurück terug
~Schönen Mittag! Goedemiddag!
 
Ä
  <-- Eingabehilfe einblenden - klicken