Niederländisch Deutsch naar

Deutsch	Niederländisch	Kategorie	Typ
naar	zu
▶ ▶ ▶ ▶ nach	naar
in, nach, zu	naar
verweisen an	verwijzen naar
zu Bett	naar bed
▶ fragen	vragen (naar)		Verb
nach Hause	naar huis
hinunter	naar beneden		Adverb
sich ansehen	kijken naar
sich zuwenden	uitgaan naar
in die Niederlande	naar Nederland
zum Seitenanfang	naar paginabegin
in die Schweiz	naar Zwitserland
hinaufgehen	naar boven gaan		Verb
nach Osten	naar het oosten
ins Bett gehen	naar bed gaan
ins Büro gehen	naar kantoor gaan
zur Kirche	naar de kerk
meiner Meinung nach	naar mijn mening
zum Postamt	naar het postkantoor
zur Schule gehen	naar school gaan
nach nichts schmecken	naar gras smaken
was ich hoffe	naar ik hoop
Ich möchte nach ... Reise, Transport	Ik wil naar...
es geht auf zwölf	het loopt naar twaalven
auf die Post bringen	naar het postkantoor brengen
an die Front gehen	naar het front gaan
ins Kino gehen	naar de bioscoop gaan
an Körper und Seele	naar lichaam en ziel
Ich gehe zu Bett. Abschied, Schlaf	Ik ga naar bed.
ist nach Hause gegangen	is naar huis gegaan
sich um eine Stelle bemühen	naar een betrekking solliciteren
zu den Waffen greifen	naar de wapens grijpen
Ich gehe jetzt nach Hause	Ik ga nu naar huis
Entschuldigen Sie, wissen Sie den Weg zu ...?	Sorry, weet u de weg naar ...?
ab dienstag geht er zur Schule	vanaf dinsdag gaat hij naar school
Wo ist Paul hin? Er ist ausgegangen.	Waar is Paul naar toe? Hij is uitgegaan.
Ich gehe oft auf Flohmärkte, um alte Postkarten zu kaufen.	Ik ga vaak naar rommelmarkten om oude prenten te kopen.
Wir gehen wie immer abends zeitig ins Bett.	We gaan als altijd 's avonds op tijd naar bed.
Brauchst du noch etwas? Ich gehe mal kurz zum Supermarkt.	Heb je nog nodig? Ik loop wel even naar de supermarkt.
Gehst du jetzt mit uns ins Konzert oder bleibst du lieber zu Hause vor dem Fernseher?	Ga je nu met ons mee naar het concert of blijf je liever thuis voor de buis?